Nadat we de
schepen hadden hersteld en op emotionele wijze afscheid hadden genomen van de
achterblijvers, voeren we met gunstige wind naar Italia.
We zeilden voor de
wind en alles leek ons mee te zitten.
Op een nacht, toen
we Italia al bijna bereikt hadden, schrok ik plotseling wakker uit mijn diepe
slaap. Een gevoel van ongerustheid bekroop me. Er was iets aan de hand, dat
voelde ik. Maar wat?
Ik tuurde om mij
heen en zag dat we recht op de rotsen waar destijds de Sirenen verbleven afkoersten.
Ik schreeuwde naar mijn stuurman om op tijd bij te sturen, maar ik zag dat er
niemand aan de helmstok stond. Waar was Palinurus? Was hij in slaap gevallen en
overboord geslagen?
Snel nam ik het
roer in handen en stuurde het schip verder richting Cumae.
Ach arme Palinurus,
mijn dierbare stuurman, ik hoop dat je zwemmend de kust zult bereiken en niet
zult sterven in de wrede diepe zee.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten