KUNST, CULTUUR EN MYTHOLOGIE

KUNST, CULTUUR, MYTHOLOGIE
OMLIJST DOOR MUZIEK

vrijdag 16 november 2012

DE PROEF


Nestor vertelt: 
“Agamemnon sommeerde desmorgens alle oudere bevelhebbers bijeenen.
Hij vertelde gedroomd te hebben dat ik naast zijn rustbed stond om hem namens de Kronide Zeus te vertellen vandaag Troja te zullen innemen.
Het leek te mooi om waarachtig te zijn. Maar een droom ingegeven door de aegisdragende Zeus kan men niet als onwaarheid afdoen.
Inmiddels ging het gerucht rond in het kampement dat er iets gewichtigs zou gaan geschieden. De meenigte stroomde als een machtige golf naar de leegertent van de Atride Agamemnon toe.
Agamemnon besloot echter, zoo het gebruik is, het volk op de proef te stellen, opdat wij, leegerleiders, ze zoo tegen konden houden.
Hij zei: 
 



<Zeus, de geduchte, verstrikte mij nu in een groote verbijstring,
D' onbarmhartige, immers beloofde mij vroeger zijn hoofdwenk,
Ilios, 't krachtig bemuurde, verwoestende keerde ik huiswaarts.
Maar hij beraamde mij thans een verderflijk bedrog, mij bevelend
Roemloos henen te gaan, na zulk een verlies van mijn manschap.
Wellicht schijnt het dan zóo den geweldigen Zeus te behagen,
Hem die van menige stad toch neer deed storten de kruinen,
Ja, noch neer zal slaan, want zijn kracht is het geweldigst.
Immers, het is ook schande, als later geslachten het hooren
Hoe zoodanig een volk, zoo sterk als het heer der Achaiërs,
Zoo te vergeefs blijft strijden dien strijd, en er mannen beoorlogt
Minder in tal dan zij zelven en noch geen einde zich voordoet.
Nochtans, zoo wij verkozen, zoowel de Achaiërs als Trojers,
Na een bezworen verdrag eene telling te houden van weerszij,
Wen zich de Trojers vereenden, een ieder die heeft zijne haardsteê,
Doch wij dan de Achaiërs verdeelden in groepen van tienen,
Voorts wij voor iedere tien ons een Trojer verkozen tot schenker,
Menige schare van tien ontbeerde voorzeker zijn schenker.
Zóó veel, zeg ik u, gaan de Achaïsche mannen in aantal
Boven de Trojers, bewoners der stad; doch vele verbondnen
Zijn er uit menige stad, speerwerpende mannen, gelegerd,
Welke met kracht mij verdrijven en steeds mijn begeerte verijdlen
Ilios gansch te verwoesten, de volkrijk bloeiende burgstad.
't Is reeds 't negende jaar van den machtigen Zeus dat er heenvlood,
Reeds is 't hout van de schepen verrot, ontspant zich het touwwerk;
Doch onze vrouwen intusschen en noch niet mondige kindren
Zitten te huis in de zale, ons wachtende; maar voor ons zelven
Bleef noch vruchtloos de taak die ons herwaarts noopte te komen.
Maar welaan, doet thans wat ik zeg, en gij allen gehoorzaamt,
Laten wij vluchten te scheep naar het dierbare land van de vaadren;
Want nooit zullen wij toch 't breedstratige Troja verwinnen.>


Vervolgens vliedde het volk, vreemd aan hetgeen in de raad overlegd was, joelend naar de scheepen om ze buiten te sleepen naar 't heilige zeenat.” 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten