DIOMEDES EN GLAUKOS
Glaukos vertelt:
“In het midden der linies kwamen we elkaar
tegen.
Hij vroeg me naar mijn naam en mijn afkomst. Ik antwoordde hem:
Hij vroeg me naar mijn naam en mijn afkomst. Ik antwoordde hem:
< Edele
zoon van Tydeus, wat stelt u belang in mijn afkomst?
Als het geslacht van de bladeren gaat het de mensengeslachten:
over de aarde waaien zij weg op de wind, maar in ’t voorjaar
doet het uitbottend bos de nieuwe bladeren ontluiken.
Zo bloeit het ene mensengeslacht waar het andere afsterft.>
Als het geslacht van de bladeren gaat het de mensengeslachten:
over de aarde waaien zij weg op de wind, maar in ’t voorjaar
doet het uitbottend bos de nieuwe bladeren ontluiken.
Zo bloeit het ene mensengeslacht waar het andere afsterft.>
Ik
vertelde hem het verhaal van Bellerophon, mijn grootvader, en diens heldendaden.
Er kwam een lach op het gezicht van Diomedes. Hij stak z’n speer in de grond en zei:
Er kwam een lach op het gezicht van Diomedes. Hij stak z’n speer in de grond en zei:
< Wel, dan ben je
vanouds een gastvriend van onze familie.
Want de voortreflijke Bellerofontes heeft vroeger van Oineus
in diens paleis een twintigtal dagen gastvrijheid ontvangen.
Want de voortreflijke Bellerofontes heeft vroeger van Oineus
in diens paleis een twintigtal dagen gastvrijheid ontvangen.
Daarom zal ík dus jouw gastheer zijn in het midden van
Argos,
jij die van mij bij de Lyciërs, als ik hun land nog eens aandoe.>
jij die van mij bij de Lyciërs, als ik hun land nog eens aandoe.>
Vervolgens
ruilden we, bij gebrek aan voetbalshirtjes, maar van wapenuitrusting.
Hij kreeg mijn gouden uitrusting, ik de bronzen van hem.
Tot slot gaven we elkaar de hand en zwoeren we vrienden te blijven.”
Hij kreeg mijn gouden uitrusting, ik de bronzen van hem.
Tot slot gaven we elkaar de hand en zwoeren we vrienden te blijven.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten