Menelaos, Paris, Diomedes,
Odysseus, Nestor, Achilles en Agamemnon
Priamos
vertelt:
"Ik zag Helena
met betraande ogen het bolwerk boven de Skaeïsche Poort op komen.
Ik was
daar in overleg met de oudsten van het volk der Trojanen, waaronder Oukalegon en
Antenor.
Ze fluisterden onder elkaar:
< Neem
de Trojanen en scheenkap dragende Achaeërs eens kwalijkdat ze om zo’n vrouw al zo lang het leed van de oorlog verdragen.
Werkelijk waar, haar gelaat is het evenbeeld van godinnen!
Toch zou ze beter, hoe mooi ook, naar huis kunnen gaan op de schepen
dan ons hier rampspoed te brengen en onze kinderen na ons. >
Ik vroeg haar tegenover me te komen zitten. Ze was behoorlijk overstuur.
Ik zei haar dat ik haar niet de schuld gaf van de oorlog, maar dat de schuld in feite bij de goden lag.
Vervolgens vroeg ik haar de namen van de mannen die ik aanwees.
Die grote mooi gebouwde Achaeër bleek Agamemnon te zijn.
De kleine brede man die eruit zag als een ram die tussen een kudde schapen door liep was Odysseus.
Die hele grote die met kop en schouders boven de anderen uitstak was Ajas.
Als laatste wees ze me nog Idomeneus met zijn Kretenzers aan."
Geen opmerkingen:
Een reactie posten