“Hoe zou ik kunnen blijven als Achilleus besloot naar huis te gaan?
Nee, ik zou met hem meegaan. Waarom zou ik hier achterblijven? Ik heb hier verder niets te zoeken.
Ik probeerde hem toch nog te overreden te blijven. Ik had dat nooit gedaan als Agamemnon zich niet met hem had willen verzoenen.
Nu zou hij het tij nog kunnen keren en grote roem verwerven. Als eenmaal de schepen in brand staan, is het te laat. Hij zou er het beste aan doen de geschenken te aanvaarden en de strijd te hervatten. Hij zou anders nooit meer die al die eer krijgen, ook al zouden ze alsnog de oorlog winnen.
Achilleus echter was niet te overreden. Hij zat niet te wachten op die eer, die had hij al genoeg gekregen van Zeus, zei hij.
Hij wilde me ook iets anders op het hart drukken:
< Breng niet mijn geest in verwarring met al dat geklaag en gejammer,
dat de Atride een weldaad bewijst. Betoon hem geen vriendschap,
als je mijn vriendschap voor jou niet in haat wilt laten verkeren.
’t Past je om mét mij de man te bestrijden die mij heeft bestreden.
Heers en wees koning met mij en neem voor de helft aan mijn eer deel.
De anderen brengen de boodschap wel over. Blijf jij bij mij slapen,
hier op een zachtliggend bed. Wij zullen ons morgen, als ’t dag wordt,
nader beraden of we naar huis zullen keren of blijven.>
Na deze woorden liet hij Patroklos een bed voor me gereedmaken.
Tenslotte deed Ajas ook nog een poging Achilleus over te halen.
Die kreeg als antwoord dat hij de strijd niet eerder zou hervatten dan wanneer hijzelf en zijn mannen in gevaar zouden komen. Dat moesten ze Agamemnon maar vertellen.
Hierna slenterden Ajas en
Odyssseus samen weg richting de andere Achaeërs.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten