Zeus vertelt:
“Meteen toen ik mijn ogen open deed, bemerkte ik wat er ondertussen gebeurd was. Ik hoorde het tumult in de verte. Vluchtende Trojanen, achternagezeten door een woeste massa Grieken. Hektor gevloerd, bloed spuwend. Vreselijk!
Ik vermoedde dat Hera daar achter zat. Dat mens zou er van lusten. Ik zou haar met de zweep moeten geven of nog erger ik…
Ach, dat mens moet mij ook altijd dwarszitten. En ook altijd tuin ik weer in haar mooie praatjes.
< Zweren wil ik bij de aarde, de wijde hemel daarboven,
en bij het neerstromende water van de Styx, die veruit de zwaarste,
meest onheilspellende eed is voor alle gelukkige goden;
zweren wil ik bij uw heilige hoofd, alsook bij ons beider
huwelijksbed, waarbij ik toch vast geen meineed zou plegen:
niet door toedoen van mij doet de Schudder der aarde, Poseidon,
’t volk der Trojanen en Hektor zo’n kwaad en helpt hij de Grieken,
maar ’t was zijn eigen gevoel dat hem dreef en van meelij vervuld werd,
toen hij het volk der Achaeërs in ’t nauw zag gebracht bij de schepen. >
Ik gebood haar Iris en Apollo te halen.
Iris moest onmiddellijk naar Poseidon gaan om hem te gebieden te stoppen met de strijd.
Apollo moest naar Hektor gaan om hem aan te zetten tot strijden en hem zijn pijn doen vergeten.
Totdat Achilleus genoegdoening is gedaan zullen de Trojanen winnen. PUNT”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten