“Vanaf een bergtop in het Thracische Samos hield ook ik de boel in de gaten.
Ik kon precies zien wat mijn broer Zeus aan het doen was. De klootzak!
Zodra de Trojanen oprukten naar de schepen, ging zijn blik de andere kant uit. Hij zal wel ergens een lekker wijf hebben zien rondlopen of zo.
Toen greep ik mijn kans. Ik ging in ’t geheim, vermomd, naar de schepen van de Achaeërs om ze bij te staan en met strijdlust te bezielen. Ik streed niet mee, ik ben niet gek.
Vol goede moed hervatten de Grieken de strijd tegen de Trojanen. Man tegen man vochten ze. Langzamerhand begonnen de Grieken weer de overhand te krijgen."
“Overigens ben ik van mening
dat de wal verwoest moet worden.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten