Phemios vertelt:
“Mijn naam is Phemios, zoon van Terpios en ik ben een rondreizende bard, een minstreel, een dichter, een zanger.
De laatste jaren ben ik woonachtig op Ithaka. Tegen wil en dank verbleef ik in het midden der vrijers. Ze hadden me gedwongen voor hen mijn liederen te zingen.
Ook ik was aanwezig tijdens het toernooi. Eén voor één zag ik de vrijers gedood worden. Bang hetzelfde wrede lot te ondergaan, probeerde ik me zo veel mogelijk schuil te houden. Mijn anders zo helderklinkende lier hield ik krampachtig tegen mijn lichaam gekneld. Maar mijn hart bonsde zo hard dat ik vreesde dat het kloppen een ritmische melodie aan mijn lier zou laten ontsnappen. Vluchten kon ik niet, ik zou niet weten waar naartoe. Mij leek het het beste net als Leodes de knieën van de bedelaar, die in werkelijkheid Odysseus was, te vatten en hem te smeken mij te sparen. Ik plaatste mijn gebogen lier op de grond, snelde op hem toe en smeekte hem me niet de hals af te snijden. Ik was nimmer uit vrije wil of begeerte naar zijn huis gekomen. En Telemachos zou kunnen getuigen dat ik slechts onder dwang van hun kracht en aantal hierheen gehaald was.
Gelukkig had ook Telemachos mijn smeekbede gehoord. Hij riep zijn vader toe mij niet te doden omdat ik onschuldig was.
Deze man, Odysseus, heeft zich slechts gewroken op hen die hen die hem benadeeld hebben, hen die de wetten van de gastvrijheid hadden misbruikt, hen die zijn terugkomst niet wensten, hen die hem en zijn zoon Telemachos wilden doden. Hij is geen nietsontziende moordenaar, hij wenst slechts gerechtigheid.”
___________________________________________
Medon vertelt:
“Mijn naam is Medon. Ik ben afkomstig van Ithaka en ik ben een heraut.
Ik was ook in de zaal toen Odysseus aan het afrekenen was met die bende vrijers. Ik had me verscholen onder een stoel waarover de huid van een pas gevild rund lag.
Op een gegeven moment hoorde ik Telemachos roepen tegen z’n vader dat hij Phemios niet moest doden omdat hij onschuldig was, evenals de heraut Medon, dat ben ik dus. Toen ik dat gehoord had, durfde ik uit mijn schuilplaats te komen. Ook ik omvatte de knieën van Odysseus en smeekte hem me te sparen. Ik had immers altijd goed voor Telemachos gezorgd en bovendien had ik Penelopeia op de hoogte gebracht van de hinderlaag van de vrijers die haar zoon wilden doden.
Odysseus glimlachte en gaf me deze raad om te onthouden en door te geven aan anderen:
‘De goede daad wint het van de misdaad.’
Hierna mocht ik, samen met Phemios, de zaal verlaten.
Mannen van Ithaka, ik wil u dit zeggen: Niet zonder de wil van de eeuwige goden heeft Odysseus dit verricht. Wat de goden willen, dat zal gebeuren. En geloof me, één van de goden stond naast Odysseus. Ik heb het zelf gezien.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten