Amphinomos
vertelt:
“Mijn
naam is Amphinomos, zoon van Nisos, afkomstig van Dulichion. Ik ben hierheen
gehaald door Hermes, de geleider der zielen, om hier als getuige op te treden.
Deze
zwerver had de wedkamp gewonnen. Het was een eerlijke wedkamp. Iedereen kreeg
de gelegenheid de boog te spannen en daarna een pijl door de ogen van de bijlen
te schieten. Maar plotseling begon het uit de hand te lopen. Opeens lag
Antinoös rochelend op de grond z’n laatste adem uit te blazen en riep
Eurymachos ons op om het zwaard te trekken en tegen de bedelaar ten strijde te
trekken, anders zou hij ons allen doden. Voor we het wisten lag ook Eurymachos
op de grond te krijsen met een pijl door zijn lichaam. Ik begreep toen dat de
aanval de beste verdediging was en stormde met mijn zwaard in mijn hand op de
agressor af.
Ineens
voelde ik een harde duw in mijn rug. Ik viel voorover, met mijn voorhoofd kwam
ik keihard op de grond neer. Het werd zwart voor mijn ogen. Na een tijdje kon
ik weer wat zien. Maar ik schrok van wat ik zag. Ik zag mijn eigen lichaam
onder mij liggen met een speer in mijn rug. Ik wilde de speer eruit trekken,
maar mijn handen grepen er dwars doorheen. Toen besefte ik, dat ik niet meer
leefde. Iemand moest me gedood hebben. Maar ik heb niet gezien wie.
Wee
mij, die slechts naar Ithaka gekomen was met eerzame bedoelingen. Ik wilde
slechts Penelopeia als bruid en had daar een hoge bruidsprijs voor over.”
Melantheus vertelt:
“Ik
ben Melantheus, de zoon van Dolios en ik was geitenhoeder op Ithaka. Ik ben ook
meegenomen door Hermes naar hier om te getuigen.
Ik
was aanwezig tijdens die afslachting. Ik had immers geiten gebracht voor de
maaltijd.
Die
vuile rat van een bedelaar heeft ze allemaal dood gemaakt. Die klaploper schoot
z’n pijlen dwars door iedereen heen. Niemand heeft hij gespaard.
En
hij niet alleen, want hij kreeg hulp van Telemachos. Ja, hij heeft er ook een
stel afgemaakt. Hij was het die Amphinomos doodde met z’n speer. Ik heb het
allemaal met m’n eigen ogen gezien. En nadat hij dat had gedaan, ging hij op
zoek naar nog meer wapens, omdat de pijlen op waren. Toen begon de landloper
aan te vallen met z’n speren. We konden niet naar buiten vluchten, alle deuren
waren gesloten. We zaten in de val. Maar ik had wel gezien dat die sukkel van
een Telemachos de deur van de wapenkamer open had gelaten. Ik besloot toen om
stiekem daar naar toe te gaan en wapens te gaan halen voor de mannen in de zaal. Alleen ik durfde dat. Ik
ging nog een tweede keer, om nog meer wapens. Maar toen ineens stonden Eumaios
de zwijnenhoeder en Philoitios de veehoeder achter me. Ze grepen me beet,
sloegen me tegen de grond en voor ik het wist lag ik met geboeide handen en
voeten achter in de wapenkamer in het donker, de deur was weer afgesloten.
Daar
lieten achter. Dus ik heb niet gezien wat er verder gebeurde in de zaal. Ik kon
trouwens helemaal niets meer zien, mijn ogen waren dichtgeslagen door die
klootzakken. Ik kon enkel vage geluiden horen, gekrijs, gekreun, meer niet.
Toen was het ineens stil. Die stilte duurde een hele tijd. Toen hoorde ik
voetstappen. De deur ging open en iemand sleurde me naar buiten. Ze wierpen me
tenslotte neer in het hof. Ik hoorde het geluid van zwaarden. Ik dacht dat ze mijn kop eraf zou
slaan. Maar dat was niet het geval. Nee, mijn kop bleef erop, ze sneden slechts
m’n neus en m’n oren eraf. Toen voelde ik dat m’n lendendoek werd afgerukt.
Nee, niet dat! Maar jawel, m’n lul en m’n ballen moesten er ook af. Iemand riep
iets van ‘hondenvoer’. De vuile klootzakken! Ik dacht dat erger niet kon. Maar
ik had het mis. Mijn klauwen en mijn poten werden er ook afgekapt. Zo lieten ze
me bloedend achter. Beulen zijn het. Zij daar zijn allen schuldig. Zij moeten
er ook aan. De vuilakken, de moordenaars, de… de…”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten