Jean-Jacques Lagrenee
Helena herkent Telemachos
Helena herkent Telemachos
Na twee dagen flink doorrijden kwamen we aan in Sparta. We werden binnengelaten en mochten meteen een bad nemen. Dat was geen overbodige luxe. We zagen eruit als een stel gebruikte stofdoeken.
Toen we weer schoon waren, kregen we wat te eten aangeboden. Reizen maakt hongerig, dus het smaakte supergoed. Tijdens het eten fluisterde Peisistratos me in het oor: “Kijk eens hoe mooi het hier is. Allemaal goud, zilver, ivoor en barnsteen. Dit is oogverblindend. Het lijkt hier wel de Olympos.”
Het was zeker super mooi daar. Nog mooier dan bij Nestor, en ik vond het daar al buitengewoon schitterend. Zo ziet het er bij ons thuis niet uit.
Menelaos had blijkbaar gehoord wat Peisistratos me in het oor fluisterde. Hij vertelde ons dat hij de kostbaarheden had meegenomen uit onder andere Cyprus, Phoinicië, Libye en Egypte, waar hij tijdens zijn omzwervingen terechtgekomen was. Maar helaas gaven zijn bezittingen hem geen vreugde. Al zijn rijkdom kon niet opwegen tegen het vele leed dat hij had ondervonden; de moord op zijn broer Agamemnon, het verlies van veel van zijn mannen en het onzekere lot van zijn strijdmakker Odysseus.
Toen ik de naam van mijn vader hoorde, schoten mijn ogen vol tranen. Ik verborg mijn gezicht achter mijn mantel om niet te laten zien dat ik huilde.
Op dat moment kwam Helena de zaal binnen. Ze vroeg Menelaos of hij al wist wie wij waren. Ze had zelf wel een vermoeden. Ze vond mij sprekend op Odysseus lijken, dus volgens haar was ik zijn zoon. Menelaos gaf haar gelijk en voegde daaraan toe, dat hij dat ook vermoedde, omdat ik immers tranen in mijn ogen kreeg bij het horen van mijn vaders naam. Gelukkig maar dat Peisistratos het woord nam en hen vertelde wie wij waren. Ik kon even geen woord zeggen, ik had een brok in mijn keel. Eigenlijk had iedereen een brok in zijn keel op dat moment, zowel van vreugde als van verdriet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten