Ik ben
opgegroeid op Ithaka bij mijn moeder. Mijn vader Odysseus was gaan strijden
tegen Troje. Na tien jaar kwam er het goede nieuws dat de oorlog eindelijk was
afgelopen en dat iedereen terug naar huis was gegaan. Het wachten was dus op de
terugkeer van mijn vader.
Een jaar ging voorbij en hij was nog niet teruggekeerd. We begonnen ons zorgen te maken.
Nog meer jaren verstreken en nog steeds was mijn vader niet thuisgekomen. Er deden verhalen de ronde dat hij op zee was omgekomen. En al snel was iedereen van mening dat mijn vader dood was, want niemand wist waar hij was. Niet veel later kwam de ene na de andere kerel mijn moeder opzoeken om haar ervan te overtuigen te hertrouwen. Die kerels, ook wel vrijers genoemd, bleven maar rondhangen op ons hof. Het werden er steeds meer en ze waren niet van plan te vertrekken. Ze vermaakten zich opperbest, lieten ons vee slachten voor hun feestmaaltijden en dronken onze wijn. Ze maakten gewoon misbruik van onze gastvrijheid. Hoewel mijn moeder te kennen gaf niet te willen hertrouwen, ze was er nog steeds van overtuigd dat mijn vader nog in leven was, drongen ze er toch op aan dat ze haar keuze moest maken. Ithaka had een koning nodig. En ik was daar nog veel te jong voor.
Iedere dag ergerde ik me meer en meer aan dat stelletje klootzakken. Maar wat moest ik doen? Ze allemaal verjagen? Maar hoe? Kon ik dat wel? Ze zouden me alleen maar uitlachen als ik een poging zou doen. Of, misschien nog erger, ze zouden me wat aan kunnen doen, me zelfs kunnen doden.
Op een dag kwam er een vreemdeling aan de poort. Ik nodigde hem, volgens gebruik, binnen, gaf hem wat te eten en vroeg hem wie hij was en waar hij vandaan kwam. Zijn naam was Mentes, heerser van de Taphiërs en een vriend van onze familie. Hij was met zijn schip op weg naar Temesa om zijn ijzer te ruilen voor koper. Onderweg deed hij Ithaka aan, omdat hij had gehoord dat mijn vader vast zat op een eiland en mogelijk al ontsnapt was en dat de kans erin zat dat hij ondertussen al terug op Ithaka was.
Hij vroeg me wat al die mannen hier deden. Ik vertelde hem waarom ze daar waren en dat ze ondertussen schaamteloos al onze voorraden er doorheen joegen.
Mentes vond het ook een grote schande. Hij vond het hoog tijd dat mijn vader terug zou keren en korte metten zou maken met dat stelletje vrijers. Maar ja, dat lag in de hand van de goden. Wat ik ondertussen wel zou kunnen doen, raadde hij me aan, was een plan bedenken om ze weg te jagen. Ik zou een vergadering bijeen kunnen roepen, dat recht had ik, en van de vrijers kunnen eisen dat ze weer zouden vertrekken. Dat was iets wat ik in ieder geval, met de goden als getuigen, kenbaar zou moeten maken. Voorts moest ik een schip laten uitrusten en uitvaren naar Pylos. Daar moest ik aan Nestor inlichtingen over mijn vader inwinnen. Daarna over land verder trekken naar Sparta en dan bij Menelaos navraag doen over mijn vader.
Na deze goede raad te hebben gegeven, vertelde Mentes me dat hij onmiddellijk moest vertrekken. Ik bood hem nog een bad en een maaltijd aan, maar dat sloeg hij af. Hij bedankte me hartelijk voor het aanbod en verdween in een flits, als een vogel door de lucht.
Die Mentes was dus een van de goden die mij bezocht heeft.
Een jaar ging voorbij en hij was nog niet teruggekeerd. We begonnen ons zorgen te maken.
Nog meer jaren verstreken en nog steeds was mijn vader niet thuisgekomen. Er deden verhalen de ronde dat hij op zee was omgekomen. En al snel was iedereen van mening dat mijn vader dood was, want niemand wist waar hij was. Niet veel later kwam de ene na de andere kerel mijn moeder opzoeken om haar ervan te overtuigen te hertrouwen. Die kerels, ook wel vrijers genoemd, bleven maar rondhangen op ons hof. Het werden er steeds meer en ze waren niet van plan te vertrekken. Ze vermaakten zich opperbest, lieten ons vee slachten voor hun feestmaaltijden en dronken onze wijn. Ze maakten gewoon misbruik van onze gastvrijheid. Hoewel mijn moeder te kennen gaf niet te willen hertrouwen, ze was er nog steeds van overtuigd dat mijn vader nog in leven was, drongen ze er toch op aan dat ze haar keuze moest maken. Ithaka had een koning nodig. En ik was daar nog veel te jong voor.
Iedere dag ergerde ik me meer en meer aan dat stelletje klootzakken. Maar wat moest ik doen? Ze allemaal verjagen? Maar hoe? Kon ik dat wel? Ze zouden me alleen maar uitlachen als ik een poging zou doen. Of, misschien nog erger, ze zouden me wat aan kunnen doen, me zelfs kunnen doden.
Op een dag kwam er een vreemdeling aan de poort. Ik nodigde hem, volgens gebruik, binnen, gaf hem wat te eten en vroeg hem wie hij was en waar hij vandaan kwam. Zijn naam was Mentes, heerser van de Taphiërs en een vriend van onze familie. Hij was met zijn schip op weg naar Temesa om zijn ijzer te ruilen voor koper. Onderweg deed hij Ithaka aan, omdat hij had gehoord dat mijn vader vast zat op een eiland en mogelijk al ontsnapt was en dat de kans erin zat dat hij ondertussen al terug op Ithaka was.
Hij vroeg me wat al die mannen hier deden. Ik vertelde hem waarom ze daar waren en dat ze ondertussen schaamteloos al onze voorraden er doorheen joegen.
Mentes vond het ook een grote schande. Hij vond het hoog tijd dat mijn vader terug zou keren en korte metten zou maken met dat stelletje vrijers. Maar ja, dat lag in de hand van de goden. Wat ik ondertussen wel zou kunnen doen, raadde hij me aan, was een plan bedenken om ze weg te jagen. Ik zou een vergadering bijeen kunnen roepen, dat recht had ik, en van de vrijers kunnen eisen dat ze weer zouden vertrekken. Dat was iets wat ik in ieder geval, met de goden als getuigen, kenbaar zou moeten maken. Voorts moest ik een schip laten uitrusten en uitvaren naar Pylos. Daar moest ik aan Nestor inlichtingen over mijn vader inwinnen. Daarna over land verder trekken naar Sparta en dan bij Menelaos navraag doen over mijn vader.
Na deze goede raad te hebben gegeven, vertelde Mentes me dat hij onmiddellijk moest vertrekken. Ik bood hem nog een bad en een maaltijd aan, maar dat sloeg hij af. Hij bedankte me hartelijk voor het aanbod en verdween in een flits, als een vogel door de lucht.
Die Mentes was dus een van de goden die mij bezocht heeft.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten