Eerst kwam het
hardlopen, daarna volgden springwedstrijden, discuswerpen worstelen en het
vuistgevecht. Ze waren goed, heel goed.
Ze vroegen aan mij waarom ik niet meedeed. Ik antwoordde, dat mijn gedachten meer bij mijn zorgen lagen dan bij de spelen, want ik verlangde naar mijn thuis.
Honend reageerde Euryalos daarop door te zeggen dat ik meer weg had van een koopman dan een atleet.
Vroeger had ik iemand die mij zo bespotte meteen een klap voor z’n muil gegeven. Maar ouder en wijzer geworden, pak ik dat nu heel anders aan.
Rustig antwoordde ik hem, dat een mens nu eenmaal niet alle goede eigenschappen kan hebben. Het is of het een of het ander. Hij was mooi van uiterlijk, maar bezat geen hersenen. Anders had hij wel nagedacht in plaats van mij te beledigen.
Hij had me uitgedaagd en ik zou hem wel eens laten zien wat ik nog kon presteren. Ik nam de grootste discus en smeet die met alle kracht die in me zat veel verder dan de schijven van de anderen. Die worp zouden ze niet kunnen overtreffen.
Verder daagde ik iedereen uit het tegen mij op te nemen bij het speerwerpen of het boogschieten, behalve Laodamas, de zoon van koning Alkinoös, want het past niet je gastheer uit de dagen. De wedloop zou ik niet doen, want mijn zeebenen waren het niet meer gewend om hard te lopen.
Iedereen zweeg. Toen nam Alkinoös het woord. Hij vroeg me of ik, wanneer ik weer thuis was, wilde terugdenken aan alles waar de Phaiaken in uitblonken, zowel de spelen als het feit dat ze voortreffelijke zeevaarders waren. En tevens aan al hun deugden, gebruiken en alles waarvan ze genoten, zoals zang en dans.
Nadat hij dit gezegd had, liet hij iemand de lier voor Demodokos halen.
We gaan met z’n allen dansen.
Ze vroegen aan mij waarom ik niet meedeed. Ik antwoordde, dat mijn gedachten meer bij mijn zorgen lagen dan bij de spelen, want ik verlangde naar mijn thuis.
Honend reageerde Euryalos daarop door te zeggen dat ik meer weg had van een koopman dan een atleet.
Vroeger had ik iemand die mij zo bespotte meteen een klap voor z’n muil gegeven. Maar ouder en wijzer geworden, pak ik dat nu heel anders aan.
Rustig antwoordde ik hem, dat een mens nu eenmaal niet alle goede eigenschappen kan hebben. Het is of het een of het ander. Hij was mooi van uiterlijk, maar bezat geen hersenen. Anders had hij wel nagedacht in plaats van mij te beledigen.
Hij had me uitgedaagd en ik zou hem wel eens laten zien wat ik nog kon presteren. Ik nam de grootste discus en smeet die met alle kracht die in me zat veel verder dan de schijven van de anderen. Die worp zouden ze niet kunnen overtreffen.
Verder daagde ik iedereen uit het tegen mij op te nemen bij het speerwerpen of het boogschieten, behalve Laodamas, de zoon van koning Alkinoös, want het past niet je gastheer uit de dagen. De wedloop zou ik niet doen, want mijn zeebenen waren het niet meer gewend om hard te lopen.
Iedereen zweeg. Toen nam Alkinoös het woord. Hij vroeg me of ik, wanneer ik weer thuis was, wilde terugdenken aan alles waar de Phaiaken in uitblonken, zowel de spelen als het feit dat ze voortreffelijke zeevaarders waren. En tevens aan al hun deugden, gebruiken en alles waarvan ze genoten, zoals zang en dans.
Nadat hij dit gezegd had, liet hij iemand de lier voor Demodokos halen.
We gaan met z’n allen dansen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten