Lord Frederic Leighton - Nausikaä
Odysseus was er nog steeds niet. Het werd toch zachtjes aan tijd dat hij op zou komen draven. Verborgen achter een zuil stond ik te wachten tot hij zou komen. Wachten duurt altijd lang. Maar als je reikhalzend naar iets uitkijkt, duurt wachten nog langer.
Ik dacht dat ik de boel toch wel goed in de gaten had gehouden, maar toch was Odysseus ongemerkt langs mij heen gelopen. Ik merkte hem pas op toen hij voor m’n ma neerknielde en haar smeekte om hem, na het vele leed dat hij had moeten doorstaan, te helpen naar zijn vaderland terug te keren. Hierna ging hij in het stof bij de haard zitten. Er viel een doodse stilte in het gezelschap. Wat zouden ze besluiten?
De oudste aanwezige, Echeneos, stond op en richtte het woord tot m’n pa. Hij vond het niet gepast dat deze vreemdeling, zo in het stof moest blijven zitten. Hij vroeg m’n pa om hem aan tafel te laten zitten en hem eten te geven. Dan zouden ze nog een laatste beker wijn drinken en die wijden aan Zeus, de beschermer van de smekelingen die eerbied verdienen.
M’n pa ging overstag en nodigde Odysseus uit aan te schuiven. Mijn broer Laodamas stond op en liet hem op zijn plaats, naast m’n pa, zitten.
Na zijn handen te hebben gewassen ging Odysseus zitten. Terwijl hij at werd de wijn geplengd aan Zeus en kon er opnieuw gedronken worden.
Aan het eind van het maal wenste m’n pa iedereen wel thuis, welterusten en tot morgen. De volgende dag zou er in de vergadering overlegd worden hoe ze hem naar zijn vaderland zouden kunnen doen terugkeren.
Nu is iedereen vertrokken. Alleen pa en ma en Odysseus zijn nog in de zaal.
Ze spreken zachtjes. Ik sta te ver weg om het gesprek te kunnen volgen.
Eens kijken of ik nog wat dichterbij kan sluipen zonder betrapt te worden op afluisteren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten