KUNST, CULTUUR EN MYTHOLOGIE

KUNST, CULTUUR, MYTHOLOGIE
OMLIJST DOOR MUZIEK

zondag 20 januari 2013

OP WEG NAAR DE STAD



Nadat we het middagmaal gebruikt hadden, gingen Eumaios en ik op weg naar de stad. Als de zwijnenhoeder het voor het zeggen had gehad, dan had hij me liever in zijn hut gelaten. Maar het was hem opgedragen door Telemachos, dus kon hij niet weigeren.
Eumaios liep voorop, ik sjokte achter hem aan, leunende op een grote stok die hij me had gegeven. Zo liep ik, gekleed in lompen, als een bedelaar. Bij elke stap die ik dichter bij de stad kwam ging mijn hart sneller slaan. Zou iemand mij daar herkennen? Ik vertrouwde erop dat mijn vermomming dat zou voorkomen.
Niet ver van de stad, bij de bron waar allen water putten, liep een geitenhoeder. Het bleek Melantheus te zijn. Hij stond op het punt een aantal geiten naar de vrijers te brengen, bestemd voor hun schranspartijen. Onmiddellijk begon die lamzak te schelden. “Kijk nou toch! De ene schooier neemt de andere op sleeptouw. Soort zoekt soort. Vast een bedelaar die te lui is om te werken.” En hij schopte me tegen mijn heup. Ik mag er dan wel uitzien als een ouwe man, ik heb nog wel een stevig gestel, dus ik viel niet om. Mijn handen jeukten om die klootzak eens flink op z’n bek te slaan. Eén klap, en ik zou al z’n botten breken. Maar ik hield me in. Ik mocht niet uit mijn rol vallen. Die Melantheus spant dus samen met de vrijers. Wie zouden dat nog meer doen?
Nadat de geitenhoeder al scheldend vertrokken was, gingen wij weer verder richting stad. We hoorden de klanken van een lier en de stem van een zanger en we roken de geur van gebraden vlees. Daar waren de vrijers, gezeten aan hun feestmaal.
Eumaios en ik stonden even te beraadslagen wie als eerste de stad binnen zou gaan. Het leek me het beste dat hij eerst zou gaan en ik hem niet veel later zou volgen.
Terwijl we daar zo stonden, richtte een hond, die daar op een afvalhoop lag, zijn kop op en begon zachtjes te piepen. Het was Argos, mijn hond. Die had ik zelf grootgebracht en afgericht voor de jacht. Hij was destijds een jonge speelse hond en nu lag hij daar, oud en versleten en vol vlooien. Hij kwispelde met z’n staart en liet zijn beide oren zakken. Hij had me herkend. Hij probeerde zich op te richten en naar me toe te komen, maar het ontbrak hem aan kracht. Hij zakte door z’n poten en blies z’n laatste adem uit.
Ik veegde snel mijn tranen weg zodat Eumaios ze niet op kon merken. Wat een geluk voor Argos om nog voor zijn sterven zijn meester te mogen terugzien. Wat een mooie dood.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten