François Perrier - Aeneas and his Companions Fighting the Harpies
Op een handvol
achterblijvers na trokken wij snel weg van Kreta.
Eenmaal op volle
zee brak er hevig noodweer uit. Midden op de dag leek het wel midden in de nacht.
We konden geen hand voor ogen zien en wisten totaal niet waar we waren. Drie
dagen en drie nachten waren wij een speelbal der golven. Op de vierde dag klaarde
het op en zagen we aan de horizon land verrijzen.
Het waren een
aantal eilanden, ze worden de Strophades genoemd. We waren dus vanaf Kreta naar
de Ionische zee gedreven.
Nu zijn die Strophades
niet de meest gastvrije eilanden ter wereld, ze zijn namelijk de woonplaats van
de Harpijen, maar honger en dorst dreef ons niettemin aan land te gaan. Die
honger leek snel gestild te worden; er liepen vele runderen. We hadden net de
maaltijd klaargemaakt en stonden op het punt daarvan te gaan genieten, toen
plotseling de eilandbewoners zelf opdoken. Krijsend en zwiepend met hun
vleugels doken ze op het vlees af, roofden dat en scheten vervolgens heel de
boel onder, een stronttsunami die de komende duizenden jaren slechts
zelden geëvenaard zal worden. De stank was niet te harden.
Verscholen tussen
de rotsen moesten we toezien hoe ze tekeer gingen.
Maar, we hadden
honger. Wederom maakten wij op onze verscholen plek de maaltijd klaar, hopende
dat we niet opgemerkt zouden worden.
Helaas, wederom
een aanval der Harpijen. Maar het zou ze niet lukken ons deze maaltijd opnieuw
te ontrukken. We grepen onze zwaarden, klaar om ons te verzetten tegen hun
aanvallen. Die krengen leken echter onkwetsbaar. Onze pijlen ketsten af tegen
hun veren en zo deden onze zwaarden. Opnieuw vraten ze het voedsel op en
bevuilden alles met hun drek.
Een van hen,
Kelaino genaamd, streek neer op een rots. Ze begon een donderpreek tegen ons af
te steken. Vrij vertaald kwam het er op neer dat wij een stelletje hufters
waren die hier oorlog kwamen voeren om een stukje vlees. Dat wij geen haar
beter waren dan die vervloekte Achaeërs, want wij kwamen ook de boel plunderen
en hen verdrijven uit hun rechtmatig gebied. We konden maar beter de winden
te hulp roepen en zo snel mogelijk naar Italia varen en daar een stad gaan
stichten. Voorts vervloekte zij ons door te zeggen dat wij, als straf voor onze
aanval op hen, van de honger onze tanden in tafels zouden zetten voordat die
stad daadwerkelijk gesticht zou worden.
Dat wordt dus op
een houtje bijten.
Maar ze had wel
gelijk. Als wij ons zo gedroegen, waren wij geen haar beter dan die misdadige
Agamemnon en aanhang. Wij hebben wel manieren, wij zijn beschaafd en
gedistingeerd, wij hebben normen en waarden.
Wij mogen geen
vrede zoeken met wapens.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten